Oudenoord 325
3513 EP Utrecht

Belasting besparen? Hang kunst aan de muur! - 4-Vision

  • 31 augustus 2018
  • Geen reacties

Een manier om belasting te besparen is door kunstwerken aan te schaffen. Het mes snijdt aan twee kanten: enerzijds kan wat kunst de woning, en zo het leefgenot, aanzienlijk verfraaien, anderzijds zal de belasting op het inkomen uit sparen en beleggen afnemen.

Hoe wordt belasting bespaard?

In artikel 5.8 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is een vrijstelling opgenomen voor ‘voorwerpen van kunst en wetenschap’. In dit artikel is bepaald dat dergelijke voorwerpen niet tot de bezittingen horen. Daardoor zitten de voorwerpen dus niet in berekening voor de belasting op sparen en beleggen. Echter is er een grote maar opgenomen in het artikel: de voorwerpen mogen niet hoofdzakelijk (lees: 70% of meer) als belegging dienen.

Wanneer men kunst aanschaft, zal dit een bedrag aan geld kosten. Voorheen was dat bedrag opgenomen in de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen, doordat het bijvoorbeeld op de bankrekening stond. Wanneer nadien kunst is aangeschaft zal dit bedrag worden vrijgesteld, behoudens gevallen wanneer het voorwerp als belegging wordt gehouden.

Voorbeeld

Stel men valt in de hoogste rendementsklasse van 5,38%. Wanneer dan EUR 10.000 wordt belast dan zal men EUR 161 aan belasting zijn verschuldigd. Dit bestaat uit EUR 10.000 x 5,38% = 538 x 30% = EUR 161. Wanneer de EUR 10.000 in kunst zou zijn geïnvesteerd is dit bedrag niet meer verschuldigd.

Voorwerpen van kunst en wetenschap

Hierna zal worden ingegaan op het begrip voorwerpen van kunst en wetenschap. Eerst zullen de voorwerpen van kunst worden behandeld en daarna zal worden ingegaan op de voorwerpen van wetenschap.

Voorwerpen van kunst

Op de vraag wat dan zoals voorwerpen van kunst en wetenschap zijn, is geen eenduidig antwoord te geven. Tijdens de parlementaire behandeling is die vraag enigszins de dans ontsprongen.

Eerder is al een, mogelijk gedeeltelijk, antwoord gegeven in de jurisprudentie: “… dat tot voorwerpen van kunst of wetenschap … kunnen worden gerekend voorwerpen die uit een oogpunt van kunst of wetenschap, door bijvoorbeeld uniekheid, ouderdom of ontwerp, waard zijn om voor het nageslacht te blijven bewaard. Daartoe kunnen ook behoren voorwerpen die aanvankelijk gebruiksvoorwerpen waren, maar duurzaam aan hun oorspronkelijke bestemming zijn onttrokken.”[1]

Volgens diverse auteurs valt hier concreet onder: boeken, handschriften, tekeningen, prenten, schilderijen, beelden, natuurkundige en wetenschappelijke werktuigen.[2] Goud- en zilverwerk, parels en edelgesteenten zullen niet snel kwalificeren, maar dit kan anders zijn als het voorwerp is vervaardigd in een bijzondere stijlperiode en een zeer gave en schone uiting is van de stijl van die tijd.[3]

In tegenstelling tot de hierboven genoemde voorwerpen, strekt de ‘moderne’ kunst veel verder dan de toegepaste kunst of de kunst op het katoenen doek. Door Arends is dan ook betoogd dat zogenaamde ready-made kunst ook onder deze vrijstelling zouden vallen.[4] Arends noemt zelf als voorbeelden het urinoir van Duchamp of de Brillodozen van Andy Warhol. Arends is van opvatting dat dergelijke voorwerpen ook als kunst aan te merken zijn, omdat onder vervaardigen mede verstaan moet worden het uit bestaande voorwerpen samenstellen van een nieuw voorwerp, dat door zijn wijze van samenstelling, presentatie of bewerking aan het voorwerp de aard van kunstvoorwerp meegeeft.[5]

Bij voorwerpen is het wel van belang dat zij worden bewaard zoals men dat in het museum zou doen.[6] Wat dit concreet inhoudt, blijft vooralsnog giswerk. Al kan men wel een voorstelling maken dat een museum de moeite neemt een voorwerp zo goed en lang mogelijk te kunnen bezwaren.

Voorwerpen van wetenschap

Net als bij voorwerpen van kunst is in de parlementaire behandeling weinig gezegd over de invulling van het begrip: voorwerpen van wetenschap.

Arends noemt enkele voorbeelden welke onder voorwerpen van wetenschap zouden vallen: munten, postzegels, kasten, borden, tafels en stoelen, klokken en horloges.[7] Het valt op dat meeste van origine gebruiksvoorwerpen waren, terwijl deze mogelijk in het huidige tijdperk in bepaalde mate een historische waarde vertegenwoordigen. Bij munten en postzegels dient men bedacht te zijn dat de verzameling een wetenschappelijke bestemming dient te hebben.[8] Het dient dan te gaan om een specifieke verzameling welke een bepaald inzicht verschaft. Wanneer daar concreet sprake van is, is niet duidelijk en zal per geval bekeken dienen te worden.

Alledaagse gebruiksvoorwerpen

Wanneer bijvoorbeeld de historische waarde ontbreekt, kan een bepaalde voorwerp alsnog zijn vrijgesteld. In artikel 5.3, lid 2, sub c Wet op de inkomstenbelasting 2001 is een vrijstelling opgenomen voor roerende zaken (lees: praktisch alle alledaagse gebruiksvoorwerpen) die voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt, tenzij deze hoofdzakelijk (lees: 70% of meer) als belegging dienen. Wanneer een design koffiezetapparaat in de woonkamer staat ter verfraaiing en bovendien ook voor de heerlijke koffie maakt, dan zou gesteld kunnen worden dat het onder deze bepaling valt en niet onder de vrijstelling voor voorwerpen van kunst en wetenschap. Dit omdat het 1) roerend is en 2) voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt. Namelijk het genot wat men heeft van verfraaiing van de woonkamer plus het functionele van een kop koffie. Ook wanneer kunst in de eigen woonkamer hangt zal dit onder deze bepaling vallen. Wanneer het niet is eigen gebruik is, maar bijvoorbeeld aan een museum wordt uitgeleend, dan komt de vrijstelling voor voorwerpen van kunst en wetenschap pas in zicht.[9]

Rechten op voorwerpen van kunst en wetenschap

Op grond van artikel 5.8 Wet inkomstenbelasting 2001 zijn alleen voorwerpen van kunst en wetenschap vrijgesteld. Wanneer bijvoorbeeld een vruchtgebruik op een schilderij is verworven, dan zal deze belast zijn. In sommige gevallen wordt een kunstcollectie gecertificeerd, dat houdt in dat een bewijs wordt verstrekt met een vorderingsrecht op de collectie.[10] Het is vergelijkbaar met een aandeel in een onderneming alleen dan is in dit geval sprake van een kunstcollectie als onderliggende waarde.

Wanneer is sprake van beleggen?

Wanneer een voorwerp wordt aangehouden om hoofdzakelijk (lees: 70% of meer) als belegging te dienen, dan is de vrijstelling niet van toepassing. Hierbij is het van belang dat de belastingplichtige (lees: jijzelf) moet aantonen dat geen sprake is van een belegging. Het beleggingskarakter dient per voorwerp te worden getoetst, hierbij kan wel relevant zijn of het voorwerp onderdeel is van een collectie.[11] Ook het gebruik kan een rol spelen bij de vraag of een voorwerp ter belegging wordt aangehouden.[12] Als voorbeeld wordt gegeven: “een schilderij in een kluis wordt eerder hoofdzakelijk ter belegging aangehouden dan een schilderij dat in de woonkamer van de belastingplichtige hangt.”[13] Later is nog verduidelijkt dat met beleggen wordt gedoeld op een waardevermeerdering van een voorwerp.[14] Bij het behalen van rendement op een voorwerp zal ook snel sprake zijn van beleggen; hierna wordt daarop nader ingegaan. Verder is nog expliciet in artikel 5.8 Wet op de inkomstenbelasting 2001 opgenomen, dat het feit van een voorwerp deel uitmaakt van een verzameling, niet door dat feit wordt aangemerkt als belegging.

Ter beschikking stellen aan musea

Het is ook mogelijk om een fraai schilderij ter beschikking te stellen aan een museum, bijvoorbeeld om een bepaalde expositie helemaal compleet te maken. Met het oog op de belastingvrijstelling zou vervolgens overwogen kunnen worden dit niet te doen, omdat het dan belast zou zijn. In artikel 5.8, lid 2 Wet op de inkomstenbelasting 2001 is daarom opgenomen dat de vrijstelling van toepassing blijft indien de voorwerpen aan derden ter beschikking worden gesteld voor culturele en wetenschappelijke doeleinden. Al dient men wel bedacht te zijn, indien een huurprijs wordt gevraagd, dat de Belastingdienst zich op het standpunt kan stellen dat er sprake is van een belegging. Dit is zelfs het geval als sprake is van een symbolische huurprijs en de commerciële huurprijs hoger ligt.[15]

Overigens geldt hetgeen hierboven beschreven ook voor voorwerpen van wetenschap.

Conclusie

In artikel 5.8 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is een vrijstelling opgenomen voor ‘voorwerpen van kunst en wetenschap’. In dit artikel is bepaald dat dergelijke voorwerpen niet tot de bezittingen horen. Echter is er een grote maar opgenomen in het artikel: de voorwerpen mogen niet hoofdzakelijk (lees: 70% of meer) als belegging dienen. In artikel 5.8, lid 2 Wet op de inkomstenbelasting 2001 is opgenomen dat de vrijstelling van toepassing blijft indien de voorwerpen aan derden ter beschikking worden gesteld voor culturele en wetenschappelijke doeleinden. Op grond van artikel 5.8 Wet inkomstenbelasting 2001 zijn niet de rechten op voorwerpen van kunst en wetenschap vrijgesteld.

Op de vraag wat dan zoals voorwerpen van kunst en wetenschap zijn, is geen eenduidig antwoord te geven. Eerder is al een, mogelijk gedeeltelijk, antwoord gegeven in de jurisprudentie: “… dat tot voorwerpen van kunst of wetenschap … kunnen worden gerekend voorwerpen die uit een oogpunt van kunst of wetenschap, door bijvoorbeeld uniekheid, ouderdom of ontwerp, waard zijn om voor het nageslacht te blijven bewaard. Daartoe kunnen ook behoren voorwerpen die aanvankelijk gebruiksvoorwerpen waren, maar duurzaam aan hun oorspronkelijke bestemming zijn onttrokken.”[16]

Opzoek naar belastingadvies of heb je verdere vragen? Neem dan contact met ons op.

[1] HR 10 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5256, r.o. 3.5.

[2] E.J.W. Heithuis, P. Kavelaars en B.F. Schuver, Inkomstenbelasting (Fed Fiscale Studieserie nr. 35), Deventer: Wolters Kluwer 2016 (twaalfde druk)

[3] E.J.W. Heithuis, P. Kavelaars en B.F. Schuver, Inkomstenbelasting (Fed Fiscale Studieserie nr. 35), Deventer: Wolters Kluwer 2016 (twaalfde druk)

[4] A.J.M. Arends, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Deventer: Wolters Kluwer 2018, IB.5.2.2.A

[5] A.J.M. Arends, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Deventer: Wolters Kluwer 2018, IB.5.2.2.A.

[6] HR 10 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5256, r.o. 3.5.

[7] A.J.M. Arends, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Deventer: Wolters Kluwer 2018, IB.5.2.2.A.

[8] A.J.M. Arends, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Deventer: Wolters Kluwer 2018, IB.5.2.2.A.

[9] Besluit van 12 december 2003, nr. CPP2003/2145M.

[10] Besluit van 31 oktober 2005, nr. CPP2005/1272M.

[11] Kamerstukken II 1998/99, 26 727, 3, p. 240–241 (MvT).

[12] Kamerstukken II 1998/99, 26 727, 3, p. 240–241 (MvT).

[13] Kamerstukken II 1998/99, 26 727, 3, p. 240–241 (MvT).

[14] Kamerstukken II 1999/00, 26 727, nr. 7, p. 257 (NV).

[15] HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1308, r.o. 3.4.2.

[16] HR 10 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5256, r.o. 3.5.